Korte geschiedenis van het Besthmenertolhuis

De weg, waaraan het Besthmenertolhuis stond, was in vroeger jaren een zandweg. In plm. 1840 werd deze weg met grint, dat op de Lemelerberg voldoende voorhanden was, verhard en kwam in beheer en onderhoud bij Baron van Pallandt, eigenaar van het landgoed Eerde.

Om de kosten daarvan te dekken werd door Koning Willem III bij besluit van 27 october 1840 nr. 103, goedgekeurd het “Tarief der Tolgelden in te vorderen aan de Tolboom, gevestigd op den weg van Ommen naar het Huis Eerde”. Eenzelfde tol kwam ook aan de andere zijde van het landgoed, dus aan de weg van Den Ham, en wel bij de “Groene Jager”.

De Gouverneur van Overijssel stelde op 25 juni 1841 als eerste tolgaarder aan de Besthmenertol aan Gerrit Stapeberg. Deze was als arbeider werkzaam op Eerde en zijn vrouw zal toen wel de tolgelden hebben geïnd. Deze bedroegen voor de verschillende personen, dieren on voertuigen slechts enkele centen. Maar ook deze centen waren in die dagen schaars, en dus waren er altijd mensen, die trachtten te tol te ontlopen door de weg te verlaten en door het veld te gaan. Werden ze door de tolgaarder betrapt, dan kregen ze een boete te betalen. Baron van Pallandt stond deze boetes wederom af aan de diaconie der N.H. Kerk in Ommen. Na des nachts twaalf uur was te tol vrij. Er waren altijd mensen die bij nacht reisden, om zo het geld uit te sparen. Het vak van tolgaarder was zeker niet altijd zonder gevaar. Op de Besthmenertol is eens een tolgaarder geweest, die van een zigeuner zo’n klap kreeg,dat hij enkele dagen daarna aan de verwonding stierf. Voor aan het tolhuis was een schuilhokje bevestigd met een petroleum-lantaarn. De Hammer kruier heeft deze er eens met zijn wagen afgereden. Daar de Besthmenertol was gevestigd op een plaats, waar de weg zich splitste naar Den Ham en Hellendooorn, had men ook nog twee tarieven. Die naar de richting Eerde gingen betaalden de volle tol en die naar Lemele de halve tol.

In 1913 werd de weg overgedragen aan de Provincie Overijssel en de tol opgeheven. Laatste tolbaas was Hendrik Hazelhorst, die toen het tolhuis verliet. Daarna werd het bewoond door de provinciaal wegwerker Hutman. Na het vertrek van deze familie werd het huis enigen tijd verhuurd.

In 1961-1962 werd de weg geheel gemoderniseerd en moest het tolhuis met de mooie kastanjelaan worden opgeruimd. Ditzelfde lot hadden reeds meer van deze gebouwtjes ondergaan, en spoedig zou de laatste uit het Overijssels landschap verdwijnen. De typische bouw van het huis, met ramen voor uitzicht naar beide zijden van de weg, deed de provinciale waterstaat besluiten te trachten het huis te behouden. De afbraak werd aangeboden aan de gemeente Ommen, teneinde het wederom te herbouwen op een andere plaats. De gemeenteraad aanvaarde dit voorstel, en dus werd door de dienst gemeentewerken, vóór de afbraak alles geheel in tekening gebracht. De stenen, balken, kozijnen enz. werden tijdelijk opgeslagen en er werd een bestek en kostenberekening gemaakt. Het bedrag van de begroting kwam over de f.40.00O,-. Waar moest dit geld vandaan komen ?

Zo lag de afbraak enkele jaren te wachten en … te vergaan. Het houtwerk was al niet meer bruikbaar. Toen kwam de Oudheidkamer, die in de gerestaureerde molen was gevestigd en ruimtegebrek had op het idee de gemeente nog eens te vragen pogingen aan te wenden tot herbouw en dit aan hen als onderkomen af te staan. De goede wil van het gemeentebestuur was wel aanwezig. Misschien zou met vereende krachten ook een geldelijke regeling kunnen worden getroffen.

Toen was het geluk aan de zijde der initiatiefnemers. Want tezelfder tijd zocht het Gewestelijk Arbeidsbureau naar werken, die uitgevoerd konden worden met mensen die in de G.S.W. regeling waren opgenomen, dwz. vaklieden, die niet in het gewone arbeidersproces een plaats hadden gevonden en toch aan werk moesten worden geholpen. Dan kon de post “lonen” van de begroting worden geschrapt. Er scheen nog al haast bij te zijn ook. Welnu, de gemeente Ommen had een project kant en klaar. Het bouwterrein was beschikbaar, tekeningen en beschrijvingen waren aanwezig, en zo kon al reeds enkele dagen na die vergadering van de G.S.W. commissie met het grondwerk worden begonnen.
Dat was in het najaar van 1967.
In de loop van 1968 kon de Oudheidkamer beginnen met de inrichting, het terrein was ingezaaid en beplant, en met de molen vormt het thans een rustiek plekje, waar veel zomergasten een bezoek brengen.

Bron: Knipsel uit 1969 – Archief Jan Lucas / Peter Vosselman†

Plaats een reactie